tekeningen van Käthe Kollwitz

VOORJAAR 2019, Bibliotheek Van Abbemuseum:

Voortdurend vraag ik me af wat de rol van kunst kan zijn. Iedere dag, en zeker sinds Oekraïne 2014, vindt in mijn leven een ontmoeting plaats die mij bevestigt in het feit dat ik meer of iets anders moet doen dan alleen maar op esthetische wijze gematerialiseerd werk verspreiden. Hoewel ik in de prenten van Käthe Kollwitz nog steeds veel troost en waarde vind, denk ik dat deze tijd een meer eclectische aanpak van de kunstenaar vergt, minder rechtlijnig, minder ‘des man’, minder het een of het ander qua vorm, maar flexibel en mogelijk ook efemeer. Of moet ik zeggen minder op status gericht, op macht, verovering, ego-verheerlijking…?

Onze hoofden zijn onophoudelijk aan het surfen en struinen, aan het shiften van het ene verhaal in het andere. Hoe nemen we dat mee in iets als een methode voor kunst?

Iets overbrengen in een vorm of aan een ander, is toch nog een minimaal streven, geloof ik, en zonder methode is dat moeilijk.
Of waarschijnlijk ook niet.
Want alles heeft een tegenhanger.

Hoe nemen we de aandacht voor onze omgeving, voor onze mogelijke toekijker of – hoorder of wat dan ook mee in wat we ‘voortbrengen’ of ‘aanbieden’? En meteen voel ik weerstand bij het schrijven van de woorden ‘toekijker’ en ‘toehoorder’ en de werkwoorden ‘voortbrengen’ en ‘aanbieden’, want zij impliceren een hiërarchie, waarin ik niet geloof. Tenminste, er is grote behoefte aan verbondenheid, aan het uitwisselen van verhalen tussen mensen die van mening verschillen en om die uitwisseling goed te laten plaatsvinden, is het nodig de hiërarchie zover mogelijk buiten te houden. De hiërarchie speelt altijd, maar steeds op een beperkt aantal lagen tegelijk, op bepaalde niveaus, nooit op allemaal tegelijk.


SUBSIDIE VERSUS TEKENING

Vandaag werk ik in de bibliotheek van het Van Abbemuseum.
Ik kwam hier om te beginnen schrijven aan een subsidieaanvraag voor KONT04 magazine. Zo’n aanvraag beginnen valt nooit mee. Het is zowat het omgekeerde van het beginnen aan een tekening, waarop ik me enorm kan verheugen: een blanco vel voor me hebben liggen en het openritsen van mijn potloodzak, dat is een feest. Ik weet dat ik dan kan varen op mijn lichaam, mijn ogen, mijn geest, mijn ervaring. Ik weet dat het resultaat kan tegenvallen, dat het spannend zal zijn, én dat de tijd en de liefde die ik ervaar tijdens het tekenen heilzaam en verhelderend zijn, zelfs wanneer ze frustreren. Tekenen is in die zin therapie –  in deze wereld wordt algauw iets therapie genoemd als het iets met je gezondheid doet – 'gezondheid', ook een breed begrip geworden - alles is een kwaal, moet worden verholpen, moet eruit, en dan niet bij vrienden of familie want die hebben het al zo zwaar, bij een therapeut. Het idee is dat je transparant bent! En blijft! zie Buyng-Chul Han) -


Wat er precies gebeurt tijdens het tekenen is moeilijk uit te leggen, in tegenstelling tot wat er gebeurt tijdens het aanvragen van een subsidie.

Tijdens het schrijven van een subsidieaanvraag voel ik mij een huichelaar. Ik rangschik zinnen en gedachten in de hoop dat ze enigszins verklarend zullen zijn voor de personages die de aanvraag evalueren. Het gaat erom te zorgen dat je de ander ‘wint’ voor je idee, dat ze jou geld geven zodat jij tijd krijgt. Het is onhebbelijk hoe rationeel dat proces is. Het bureaucratische hijgt erover heen. Er wordt niet vertrouwd op de intuïtie, de radar van de kunstenaar, een lichaam, eigenzinnig taalgebruik, vervreemding. (Een subsidie-therapeut zou misschien een idee zijn.)  

Vervreemding is vies en bemoeilijkt. Het staat van alles in de weg. Zoals: het dagelijkse routineuze gesjok met gekochte spullen door de winkelstraten, het naar school gaan (teneinde de cijfers op orde te houden – niet die van jou, die van het aantal inschrijvingen – en de directeuren te plezieren – niet die van de school zelf, die die de school mogelijk maken); het zakkenvullen van degenen wiens zakken al gevuld zijn. Het leegplunderen van de zakken van de anderen. Het tam maken van de middelmatige meerderheid door hen goedkoop telefoons aan te bieden met chique spelletjes die hen van de realiteit afleiden - en camera’s waarmee ze zichzelf uiteindelijk compleet leeg kunnen loopen. Vervreemding moet daar niet tussen komen, kunst moet maar niet al te vaak voor de dag komen met haar akelige spiegel… (Ik zoek intussen alweer een accurater woord dan 'spiegel'.)

Ben ik als kunstenaar een therapeut? Of ben ik juist de patiënt? Wat zal ik kiezen?

Zal ik me dat ook nog afvragen, naast al het andere die ik me al afvragen moet?

Waren we maar niet zo gekluisterd aan onze toestellen en de sociale controle die daarbij hoort. Wisten we maar beter hoe we elkaar in deze werelden konden plagen, verrassen, met nuance. Durfden we elkaar maar te saboteren, te boycotten, heen en weer te slingeren, te helpen. Zonder dat we bang waren voor afwijzingen, zonder angst om onszelf te verliezen!
We verliezen onszelf niet als we vertrouwen op elkaar! We verliezen onszelf wél als we elkaar niet meer vertrouwen... We vertrouwen de politiek niet, Europa niet, religies niet, mannen met baarden niet, mannen überhaupt niet, lesbiennes niet, feministen niet, dieren niet, pollen niet, makelaars niet, boeren niet, postbodes, ambtenaren, dokters, leraren…. En bij uitbreiding geloven we zelfs de journalisten en de kunstenaars niet. En daar wordt het natuurlijk interessant, HAHA! Want daar bevind ik mij toevallig. Mijn ene poot nog in de verleden journalistiek, mijn andere in de actuele kunst. Of anders: noch in het verleden, noch in de actualiteit, noch in de journalistiek, noch in de kunst, maar in een praktijk die voortdurend tegen al die begrippen opbotst.



Dit is een fragment uit het dagboek van Griet Menschaert, die vanaf 2016 een aanzienlijk deel van haar leven offerde aan het oprichten van KONT.